Uit Psychologie Magazine:

Waarom presteren sporters vaak beter als ze niet nadenken?

Denken kan dodelijk zijn voor een topsporter. Tijdens de training mikken ze de bal er feilloos in, maar gaan ze tijdens de wedstrijd nadenken, dan schieten ze ineens ruim over het doel.

Gedachten als ‘Nu moet ik het goed doen’ doorkruisen dan de ingetrainde hersenprocessen. Vooral complexe handelingen, en keuzes en acties waarbij het aankomt op timing, raken door de bewuste sturing gauw verstoord. De geldt niet alleen voor voetballers en turners maar zelfs voor schakers: ook hun vakmanschap moet ongestoord zijn gang kunnen gaan. Beginnende schakers denken hun zetten stap voor stap uiten dat gebeurt grotendeels links in hun hersenen: het rationele deel. Geoefende schakers gebruiken veel meer hun rechterhersenhelft, het intuïtieve deel. Ze voelen aan wat de beste zetten zijn.

In de hersenen zijn verschillende concurrerende netwerken actief die samen ons gedrag bepalen. Nieuwe handelingen leren we door ze bewust uit te voeren. De linker frontaalkwab speelt daarbij een sleutelrol. Na flink oefenen verschuift de activiteit naar netwerken aan de rechterkant en onder de hersenschors (subcorticaal). Doordat deze netwerken vrij autonoom hun gang gaan, kunnen de hersenen veel meer informatie tegelijk verwerken. De kunst is om dat ook onder stress zo te laten gebeuren en dan niet terug te schakelen op bewuste controle. Doet een sporter dat wel, dan worden zijn bewegingen minder vloeiend, trefzeker en flexibel, en loopt de reactietijd op. Daarom is een goede mentale voorbereiding om gedachten los te laten voor een topsporter haast even belangrijk als gedegen fysieke training.